- lancer
- lancer1 [lãsee]〈m.〉1 (het) loslaten 〈van postduiven〉2 〈jacht〉(het) opjagen 〈van het wild〉 ⇒ hoorngeschal3 (het) vissen met de werphengel4 〈sport en spel〉(het) werpen 〈van discus, speer〉 ⇒ worp————————lancer2 [lãsee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 werpen ⇒ toewerpen, gooien, slingeren2 in beweging zetten ⇒ vaart geven aan, doen vertrekken, op gang brengen3 〈product〉op de markt brengen ⇒ lanceren ⇒ 〈persoon〉 bekendmaken♦voorbeelden:1 lancer un cri • een kreet slakendes yeux lançant des éclairs • ogen die vuur schietenlancer un ultimatum • een ultimatum stellenlancer un mandat d'amener contre qn. • bevel tot aanhouding tegen iemand uitvaardigenlancer qn. dans une aventure • iemand in een avontuur stortenlancer son chien sur qn. • zijn hond op iemand afsturen2 lancer une campagne électorale • een verkiezingscampagne beginnenlancer un moteur • een motor startenlancer un navire • een schip van stapel doen lopenlancer qn. sur un sujet • iemand over iets aan het praten krijgenune fois lancé, il ne s'arrête plus • als hij eenmaal op dreef is, houdt hij niet meer op¶ lancer une mode • een mode lancerenlancer une fausse nouvelle • een onwaar bericht verspreidenII se lancer 〈wederkerend werkwoord〉1 zich werpen (op) ⇒ zich storten, afstormen (op)2 〈+ dans〉zich storten (in) ⇒ zijn geluk beproeven (in)3 naam maken ⇒ zich bekendheid verwerven♦voorbeelden:1 se lancer à la poursuite de qn. • de achtervolging inzetten op iemand2 se lancer dans la politique • in de politiek gaan1. m1) (het) loslaten [duiven]2) (het) opjagen [wild]3) (het) vissen met de werphengel4) worp2. v1) werpen, gooien2) in beweging zetten3) op de markt brengen, lanceren4) bekendmaken
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.